1971. Wij
zaten inmiddels in de poësis (klas 5) en de voor leerlingen
toegankelijke ruimtes hadden we nu wel gezien.
Hoogste tijd voor de verboden terreinen.
Via een rommelhok in de soos verschaften we ons al enige tijd
toegang tot de kruipruimtes onder de begane grond. Om destijds
kennelijk plausibele redenen was het daar aangenaam pannenkoeken
bakken, ondanks het gebrek aan comfort, de spinnenwebben en de vage
maar overal aanwezige rioollucht.
Avontuur was het evenwel niet.
Daarom waren we er een van de surveillanten dan ook buitengewoon
dankbaar voor dat hij op een dag zijn sleutelbos onbeheerd
achterliet.
Bij de sleutelmaker op het ‘eerste winkelcentrum’ lieten we dezelfde
dag nog kopieën maken.
Een rib uit het lijf van armlastige seminaristen maar je had dan ook
wat!
Toegang tot de toren bijvoorbeeld.
Op een koude novembernacht was het zover.
Apeldoorn moest worden bezichtigd vanaf haar hoogste punt: de
seminarietoren.
Nadat de lichten van de slaapzaal waren gedoofd, slopen wij gewapend
met een enkele zaklantaarn en sleutel naar de deur die toegang bood
tot de torentrap.
De sleutel paste; de weg naar de top lag voor ons.
Toen we na zwaar klimmen meenden dat we nu toch wel zo ongeveer
boven moesten zijn, kwamen we bij de galmgaten halverwege de toren. Een snijdend koude wind woei door onze dunne kleding, maar we waren
dappere ontdekkingsreizigers die zich door dit soort kleine
ongemakken niet lieten afschrikken.
Dat werd anders toen ergens in de diepte onder ons een aanzwellend
geratel van kettingen hoorbaar werd.
Na aanvankelijke schrik dat wij ontdekt zouden zijn, realiseerde een
van ons zich dat het half twaalf was, de klok ging slaan, niets aan
de hand…
BAMMM!
Een klap, zo hard dat we het gevoel hadden omver geblazen te worden.
Totale ontreddering.
Knikkende knieën, het hart bonkend in de keel. Pijn in de oren.
Stikdonker.
Frans? Ja. Ton? Ja. Henk? Ja. Wat was dat?
Geen van ons had bedacht dat de ruimte met de galmgaten ook wel de
ruimte met de klokken zou zijn.
We bleken er pal naast te staan.
We zijn nog een paar trappen hoger gegaan, maar de lol was er af.
Om te vermijden dat dit ons om twaalf uur nog eens zou overkomen
hebben we rechtsomkeert gemaakt, bibberend en met toegeknepen
sluitspieren.
Later hebben we bij daglicht de omgang boven wel bereikt, en
geprobeerd zo hoog mogelijk in de leisteen onze namen te krassen,
maar dat is een heel ander verhaal.
Scheikunde
Eerder schreef ik al dat we een
sleutelbos bemachtigd hadden waardoor we ons toegang konden
verschaffen tot doorgaans verboden ruimtes. Nadat we eerder de toren
hadden beklommen en waren afgedaald in de kruipruimtes moest nu het
scheikundelokaal eraan geloven.
Op zondagochtend na de H. Mis zaten de jongens in de
recreatieruimtes te genieten van een kop koffie, en de heren
waarschijnlijk van iets meer alcoholisch. Dé gelegenheid om eens bij
daglicht op verkenning te gaan. Een van de sleutels bleek op de deur
van het scheikundelokaal te passen en aan dit verre uiteinde van de
gang waagden we ons redelijk veilig. Eenmaal binnen lag een rijkdom
aan existentiële ervaringen voor het grijpen. Hoe vaak hadden we al
niet die mooie proefjes voorbij zien komen en gewenst dat we die nog
eens mochten herhalen, maar dan groter, uitdagender en
levensgevaarlijker dan levensgevaarlijk?
De gifkast was het eerst aan de beurt. Een van ons wist nog hoe we
zwavelzuur moesten maken, en even later was het lokaal gevuld met de
geur van rotte eieren. Heerlijk, want zelf gemaakte geuren stinken
immers nooit. Al snel vonden we de pot met magnesium, poeder als ik
mij niet vergis. De lol was natuurlijk om de grootste nog
beheersbare hoeveelheid in één keer tot ontbranding te brengen. Dat
bleek best wel veel te zijn. Later zag ik op oude filmpjes dat
vroegere fotografen die hoeveelheid al veel eerder
proefondervindelijk hadden weten vast te stellen, maar wij wisten
het nu ook. Overige lukraak geselecteerde stoffen brandden
aantoonbaar minder spectaculair en achteraf moeten we vaststellen
dat ze ook geen dodelijke dampen veroorzaakten.
Overtuigd van ons onderzoekstalent vonden wij het tijd voor de
ultieme proef: metallisch natrium. Wij hadden in de les gezien dat
natrium ging branden in contact met water. De heer Rikken (zie zijn
bijdrages elders op de site) wist dat aanschouwelijk te maken door
een filtreerpapiertje op water te laten drijven en daarop een
korreltje natrium te laten vallen. Een vrolijk gespetter en
bijbehorende rookontwikkeling waren het resultaat. De pot met
natrium, keurig ondergedompeld in indifferente olie, was snel
gevonden. En inderdaad, hoe metallisch ook, het was met een mes te
snijden. Ook nu zochten we naar de grootst mogelijke hoeveelheid
voor het gewenste resultaat, maar in tegenstelling tot magnesium
bleek hier ook nog een natuurkundige kracht van invloed te zijn, en
wel de zwaartekracht. Het stuk natrium - een korreltje kon je het
allang niet meer noemen - zakte met vloeipapier en al naar de bodem
van het laboratoriumschaaltje. Een explosie was het resultaat: het
blokje natrium spatte in tientallen deeltjes uiteen en verspreidde
zich over een aanzienlijk deel van de parketvloer. Gelukkig raakte
niemand van ons gewond - je zal zo’n fragment in je oog krijgen! -
maar schade aan de vloer was er des te meer. De stukjes natrium
hadden elk hun eigen hoeveelheid water meegenomen en trokken nu
strepen over de houten vloer. De vergelijking met druppels water op
een hete kachel drong zich op, zij het dat de natriumkorrels zo’n
hitte veroorzaakten dat ze gleuven van enkele millimeters diep in
het hout achterlieten, evenals een witte aanslag die wel erg
zichtbaar was.
Toen de ramp was uitgewoed kon de balans worden opgemaakt. Een kapot
laboratoriumschaaltje, geen probleem. Niemand gewond, gelukkig.
Genoeg natrium over om onopvallend terug te zetten, ook
geruststellend. Maar de witte strepen zouden ons verraden, dat was
duidelijk. Wie van ons op het idee kwam, weet ik niet meer, maar met
emmer en dweil meenden wij de sporen achter ons te kunnen wissen.
Helaas kwamen de resten natrium zo opnieuw tot ontbranding en
breidde de vloertekening zich nog verder uit. Droog poetsen bleek
uiteindelijk de enige werkende methode, en na een goed uur waren de
witte strepen veranderd in zwarte, vrij onopvallende gleuven in
donker parket.
We hebben nooit vernomen of de schade door de hogere leiding is
opgemerkt. Dat moet wel, zeker door personeel dat later de vloer nog
eens met water schoonmaakte. Zelf konden we in ieder geval nog
jarenlang, als we tijdens scheikundeproefwerken aan onze
onwetendheid uiting gaven door naar de vloer te staren, die sporen
van toen herkennen. Gelukkig raakten ze gaandeweg gevuld met
parketwas, want lelijk waren ze wel.