Hans Rikken
Herinneringen aan het Kleinseminarie.
Aanstaande September is het vijftig jaar geleden dat ik begon met het geven van
scheikundelessen op het Seminarie in Apeldoorn. Na een jaar aan het Constantijn
College in Amersfoort was dit mijn tweede baan. Negen lessen scheikunde verdeeld
over vier klassen en twee dagen. Ik woonde en studeerde in Utrecht en reisde
twee maal in de week per trein en bus naar de Arnhemseweg. Na de ochtendlessen
gebruikte ik de maaltijd in de “eetkamer van de Heren”, en na de korte wandeling
(goed voor de “Verdauung”) zat ik op de kamer van Hans Miedema. Las de krant
terwijl Hans aan zijn bureau werkte.
In september 1961 kwamen er de lessen scheikunde aan het Veluws College (toen
nog Katholiek Veluws College) bij. Omdat vier dagen op en neer reizen van
Utrecht naar Apeldoorn wel wat veel werd voor iemand die ook zijn studie moest
afmaken ging ik in Apeldoorn op zoek naar een kamer. Voor ik die had gevonden
logeerde ik drie nachten in de week in het voorhuis. Een smalle kamer met een
bed en een bureau. Mijn buurman was de aardrijkskundeleraar Piet Span. Wanneer
laat op de avond op de muur werd getikt wist ik dat bij Piet een glas wijn voor
mij ingeschonken was.Eén glas werden er twee en soms drie. En niet altijd stond
mij de volgende ochtend de inhoud van het gesprek van de avond ervoor bij. Maar
gezellig was het wel. Mijn studie kwam het ten goede dat ik toch nog vrij snel
een kamer aan de Jachtlaan vond.
Ik was een van de weinige lekenleraren. Biologie werd gegeven door Loek Bouwman
die enkele malen per week uit Enschede kwam. Frans Kools was gymnastiekleraar,
de natuurkundeleraar Wil Hendriks gaf ook lessen natuurkunde aan het KVC, werd
benoemd tot inspecteur van het onderwijs en verhuisde in 1962 naar Nijmgen. Aan
het seminarie werd hij in september 1960 opgevolgd door de priester Lex Querelle.
Ben Visser, Anton Ponten en Jules Jongenelen (een van de oprichters van het
Utrechts Museum van Speeldoos tot Pierement) waren al langer aan het seminarie
verbonden voor lessen tekenen, muziek en kunstgeschiedenis.
In dat schooljaar 1960 – 1961 was het aantal leerlingen zo groot dat met de
sexta uitgeweken werd naar Huize Cesarea in Ugchelen. Over die dependance
zwaaide Berhard Höfte, leraar Frans, de staf.
Van 1960 tot 1973 heb ik dertien keer eindexamens afgenomen. In dat pre-mammoet
tijdperk gebeurde dat mondeling onder toezicht van een, meestal van een
universiteit afkomstige, deskundige. Dertien jaar alle lessen scheikunde. In een
kast liggen de agenda’s van achtendertig jaar leraarsleven. Van iedere leerling
kan ik met datum erbij het cijfer aangeven dat voor een proefwerk of een
schriftelijke overhoring is behaald. Nutteloze informatie die straks in de
papiervernietiger gaat. Hoeveel leerlingen denken met gemengde gevoelens terug
aan die cijfers. Wie zal zich de lessen scheikunde nog herinneren, laat staan
het cijfer van een proefwerk.
In juli 1962 trouwden we en in het najaar konden we in het huis aan de Tutein
Noltheniuslaan, eigendom van het seminarie en tot kort daarvoor bewoond door Wil
Hendriks en zijn gezin. Een mooi oud huis in een stille straat. Maar het huis
was slecht onderhouden. In de koude winter van 1962 / 1963 was het niet warm te
stoken en bevroor het water in de leidingen.
Zomer 1963 kochten we een nieuwgebouwd huis aan de Kaliumstraat. Op loopafstand
van het seminarie. Ik kwam er vaak en niet alleen om met Joop Berntsen en Lex
Querelle badminton te spelen in de oude gymzaal. In mijn tweede of derde jaar
vroeg Toon Vermeulen, toen conrector, mij het filmprogramma te verzorgen. Als
trouw lid van de filmliga in Utrecht vond ik dat leerlingen van de bovenbouw het
verdienden kennis te nemen van “de betere films”. Bijvoorbeeld Ingmar Bergman en
Pier Paolo Pasolini. De films, op 16 mm formaat, werden in de aula vertoond.
Geprojecteerd vanuit de filmcabine op het balkon met Bas Wijnbergen aan de
projector. Bas Wijnbergen, amanuensis natuur– en scheikunde. Mijn toeverlaat in
die jaren.
Dankzij film leerde ik ook mijn collega Frans van de Bilt steeds beter kennen.
Met mijn vrouw keken we op zijn kamer naar het ZDF – programma “Der besondere
Film”. In zwart – wit.
In die jaren ontwikkelde zich een vriendschap die tot zijn dood in 2007 zou
duren.
Maaltijden op zaterdagavond bij ons in de Kaliumstraat, een vakantiereis naar
midden en Zuid Frankrijk met z’n drieën , Fans, mijn vrouw en ik, in een Renault
4. We bezochten de basiliek van Vézelay en stonden in stille bewondering voor
“la Danse Macabre” in de abdij La Chaise-Dieu. Naar Guillaume-le-Désert en door
een zonovergoten Provence. In een straatje in Vézelay zagen we aan de gevel van
een huis een tegel met de tekst “humble et simple”. “Dat is mijn levensmotto”,
zei Frans. Zelfspot was hem niet vreemd. In 1973 waren we in Kassel voor de
vijfde Documenta. Hij was niet afkerig van moderne kunst, hij had oog voor
kwaliteit, maar verafschuwde pretentieuze humbug.
Tegen het einde van de jaren zestig schreven we wagenspelen die in de
Vredesweken van die jaren door leerlingen van het seminarie op een platte wagen
werden opgevoerd.
Uit het wagenspel van 1970 met Jan Klaassen en Katrijn:
Dag lieve mensen van Mies.
Hebben jullie het opgegeven?
Schijtlaarzen! Pardon
Er zal altijd een duifje zijn.
Er zal altijd een pias zijn die er in gelooft.
D’r is nog een kans.
Zolang er nog één verstandige gek gevonden wordt
Die er in blijft geloven!
In naam van alle gekken piassen ter wereld,
Daar gaat ie!
(maakt kooitje open – duif beschrijft wijde kringen om raadhuis van Apeldoorn –
wolken duiven en gejuich over heel de stad – finis)
Het waren de jaren van het IKV, van Pax Christie en de vredesbeweging, van Novib
en de verontwaardiging over de uitbuiting van de derde wereld. Niet alleen de
poort, maar ook deuren en ramen van het seminarie stonden open.
In 1967 vertaalden we Die Massname van Bertolt Brecht dat onder de titel
De Maatregel bij de sluiting van het schooljaar 1966 – 1967 werd opgevoerd. In
het decor hingen affiches uit de tijd van de Russische Revolutie en de
achterwand van het toneel was beplakt met kranten waarop met voorkanten van het
Amerikaanse tijdschrift Time een grote hamer en sikkel was gevormd. Van de
opvoering bestaat een film die tussen alle restmateriaal van de film Ut Pueri
terug te vinden moet zijn.
Inmiddels was het duidelijk dat het seminarie zijn langste tijd had gehad. De
veranderingen die in de jaren zestig op vele terreinen plaatsvonden hadden ook
voor de poort aan de Arnhemseweg geen halt gemaakt. Het aantal leerlingen nam in
snel tempo af, bewoners van het voorhuis vonden nieuwe taken in de zielzorg.
Leraren van het Veluws College namen lestaken over.
In die tijd ontstond het plan om een film te maken. Geen documentaire over het
seminarieleven in het verleden of het heden, maar een speelfilm. Een speelfilm
waarin met nostalgie naar dat verleden werd gekeken en tegelijk ook de
actualiteit een plaats kreeg. Een oud-leerling komt terug naar de Arnhemseweg en
dwaalt door het lege gebouw. Lokalen, refter, kapel en ten slotte het
openluchttheater maken herinneringen los aan het verleden.
Ut Puerie. Brainstormen, schrijven van een scenario en draaiboek. Het werd
een “echte” filmproductie met spelers, een technische crew en heuse
clapper-board-girls.
Met een eenvoudige camera opgenomen op super 8 materiaal. Spoelen met telkens
slechts enkele minuten film. Opsturen van de spoelen naar de ontwikkelcentrale
en wachten op het resultaat. En, later, het dagenlang monteren van het materiaal
tot de uiteindelijke film. Ut Pueri. Opdat de knapen.
Misschien dat deze of gene bij de vertoning de wenkbrauwen heeft gefronst, maar
er was veel instemming en enthousiasme.
In juli 1973 was de seminarietijd voorbij. De laatste leerlingen deden
eindexamen. De laatste bewoners vertrokken. Drie van hen werden leraar op het
Veluws College: Cees Morren (klassieke talen), Dorus Ruys (geschiedenis) en Lex
Querelle (wiskunde). Hun lesgeven werd gecombineerd met pastorale taken in
Apeldoorn. (Ruys werd pastoor van de parochie in Ugchelen).
Alle drie zijn inmiddels overleden. Met Frans van de Bilt, die bevriend was met
Cees Morren, maakt ik de lange rit naar Zeeuws Vlaanderen om de uitvaart van
Cees Morren bij te wonen.
Out of the blue lag eind juni een brief in de bus namens de “Vrienden van het
Klein Seminarie”. Nooit van gehoord.
In de brief vertelde de schrijver, Arie Veldhoen, wat de bedoeling van de
“Vrienden” is: “wij zijn al een jaar of zes bezig om alles te weten te komen
over het Seminarie.”
Naar aanleiding van een vraag in een Nieuwsbrief over de film Ut Pueri
was een reactie gekomen van Casper Staal die zich herinnerde dat Frans van de
Bilt en ik de makers van de film waren. Na enig speurwerk was mijn adres
gevonden en zo kreeg ik de vraag naar informatie over de film.
Die informatie had ik evenals de film die in het verleden op video was overgezet
en in 2008 op dvd.
Uit het contact met Arie Veldhoen kwam een bezoek aan het seminarie voort en een
vertoning van de film in een klein gezelschap van “Vrienden”.
Bij dat bezoek liep ik door het gebouw rond met een gevoel van “anders en toch
hetzelfde”.
Sinds het maken van de film zijn meer dan veertig jaar voorbij gegaan. De meeste
leerlingen die in de film optraden of bij de productie ervan betrokken waren
zijn inmiddels tegen de zestig.
In de meer dan drie decennia dat leerlingen op het seminarie hebben gewoond en
een gymnasiale opleiding volgden ontwikkelde het seminarie zich van een besloten
tot een open instituut. Of iedereen dat zo heeft ervaren? Sommigen zullen met
bitterheid en wrok aan de zes jaren dat ze aan de Arnhemse weg verbleven
terugdenken, voor anderen heeft die periode ook een weg naar de toekomst
geopend.
Kort na zijn negenentachtigste verjaardag is Frans van de Bilt op 16 juni 2007
in Utrecht overleden. Hij ligt begraven op de R.K. Begraafplaats St. Barbara in
Utrecht niet ver van de plek waar oud-collega Harry Müter ligt.
Drie reliëfs, gemaakt door de kunstenaar Theo van de Vathorst, sieren de
grafsteen. Al vele jaren hingen die drie reliëfs aan de muur in de studeerkamer
van Frans.
Hans Rikken, augustus 2010
Terug
naar index verhalen
|