Functie van de Koster
Aan het einde van het eerste
leerjaar werd een jongen geselecteerd die vanaf de 2e klas bestemd
werd om in de leer te gaan als koster. Uit elk leerjaar werd er iemand tot
koster ‘benoemd’ (zo heette dat), en zo had je dus vijf kosters van
respectievelijk 14 t/m 18 jaar. Wie koster werd op het Klein-Seminarie, zou dat
ook op het Groot-Seminarie blijven, dus 11 jaar lang. Je moest discipline hebben
én je moest goed kunnen leren want je moest vaak studietijd missen (tussen acht
en negen uur ’s morgens) en moest op tijden waarop anderen een stripverhaal of
boek konden lezen (16.30 t/m 17.30) je taken doen. Het was een stevige
tijdsinvestering: zeven dagen in de week om 06.00 uur present zijn en je werk
doen tot circa 08.00 á 08.30 u waarna je nog vlug kon ontbijten, je bed opmaken,
en je boeken pakken voor de 1e les van 09.10 uur. Eén week per maand
was je vrij en deed je met de andere jongens mee.
De kosters werkten op basis van een Handboek Koster dat elk jaar nauwkeurig werd
geactualiseerd en gereviseerd waar dat nodig was. Daarin stonden alle feestdagen
van het kerkelijk jaar én alle voorkomende liturgievieringen beschreven en wat
er dan moest gebeuren (rubrieken=voorschriften uit het Missaal). Ook was daarin
de handleiding opgenomen aan de hand waarvan je het vak kon leren, terwijl je
samen optrok met je medekosters.
Wat waren de taken van een koster ? Het ging , kort gezegd , om zes taken:
o klaarleggen van gewaden én gereed maken van de altaren (16.30 t/m
17.30)
o voor elke priester de kelk klaar maken en hem helpen bij het aantrekken
van
de liturgische gewaden
o de taak van ceremoniarius (= regisseur) bij belangrijke plechtigheden
zoals
in de Goede Week voor Pasen, Plechtige Hoogmissen enz.
o het instrueren van misdienaars en akoliethen voor hun taak
o het maken van het weekrooster : elke dag zijn de tijdstippen bepaald
waaro
elk van de priesters zijn Mis kan doen én is bepaald welke jongen hem
daarbij
zal gaan assisteren als misdienaar.
o het nauwkeurig/zorgvuldig bijhouden/actualiseren van het Handboek
Koster
1.
Vóór het begin van een nieuwe week werd in een speciale
vitrine op het bordes van de cour het weekrooster opgehangen dat de koster had
opgesteld. Iedere jongen kon er lezen wanneer hij dienst moest doen als
misdienaar, en bij welke priester.Wilden alle 25 tot 30 priesters vóór achten
hun Mis kunnen doen, dan moest er immers steeds een altaar voor vrij zijn. Dus
golden er als regel 4 aanvangstijden : om 06.15 u én om 06.45 u begonnen de
priesters van de ‘vroege dienst’, en om 07.15 en om 07.45 u de priesters die
liever wat later aantraden (bv nachtbrakers!). Ook stond op het rooster vermeld
wie van de priesters de komende week de Mis aan het Hoogaltaar zou doen: de Mis
van 07.00 u dus die voor de hele communauteit van jongens bestemd was (alleen op
Zondag was de Hoogmis om 10.00 u maar dan was er wel om 07.30 uur voor de hele
gemeenschap een getijdengebed, de Lauden).
2.
Aks koster-van-dienst
moest je misdienaars en akoliethen (oudere jongens van 5e en 6e
leerjaar) leren wat hun taken precies waren. Vooral bij plechtige gelegenheden
waren rond het Hoogaltaar soms acht of tien misdienaars / akoliethen tegelijk
aktief, en die moesten hun rol en taak goed kennen. Het kwam er vooral op aan om
ze de vereiste eerbied bij te brengen en om de houding, taakverdeling en gebaren
aan te leren die daarbij geboden waren. Als koster moest je een jongen ook
aanspreken als deze zijn beurt als misdienaar vergeten was of zich steeds te
laat aanwezig meldde in de bij-sacristie! Dat deed je natuurlijk pas later op de
dag, want ’s morgens moest je het probleem wel meteen oplossen door gauw een
andere jongen uit de kapel te ‘plukken’ of door zelf in te springen. Je was een
soort stationschef: de betreffende priester moest immer op tijd kunnen beginnen,
anders kwam ook de volgende priester in de problemen en raakte het hele
‘vertrek- en aankomstschema’ ontregeld.
3.
Elke dag rond 16.30 uur was je bezig alles klaar te zetten in de kapel én
alles klaar te leggen in de sacristie voor de volgende morgen. Dat deed je vaak
met twee, maar ook alleen soms en dan was je al gauw anderhalf uur bezig. Zeker
als er ’s morgens geen tijd was geweest om alles goed op te ruimen. Je liep alle
zijaltaren af, legde de lintjes op de juiste pagina’s in elk van de
altaarmissaals, vernieuwde kaarsen enz. En je legde alvast voor een 12-tal
priesters hun albes en toebehoren op de ladenkasten gereed. Het zonlicht speelde
aan het einde van de middag onvergetelijk mooi door de glas-in-loodraampjes van
de sacristie, en soms hoorde je ondertussen dat de jongens van de schola de zang
aan het inoefenen waren boven op het zangkoor. Ik heb nog een fotootje dat ik
daar zo bezig ben met deze werkzaamheden (ik zal die scannen en meesturen)
4.
Het moeilijkst aan de taak van koster was ongetwijfeld de rol die je ’s
morgens had om alle priesters van het nodige te voorzien en ‘op gang te helpen’.
Als jong jochie van 14 moest je leren omgaan met de ál te menselijke makken en
nukken van zo’n 25 tot 30 volwassen mannen, vooral als ze hun ochtendhumeur
hadden of nog laat een wijntje hadden gedronken of nauwelijks geslapen hadden.
Als koster had je ongezocht en ongewild een intiem inkijkje in de oh zo
menselijke aspecten van dezelfde priesters tegenover wie je door de dag heen je
respect had te betuigen als zijnde jouw leraar en in ieder geval een
eerbiedwaardig priester. Een priester die een ‘eigen’ kelk had, kon je beter
maar niet per ongeluk een ‘algemene kelk’ aanreiken. En als je de misdienaar
wilde wenken dat de priester gereed was, maar…die misdienaar bleek niet present
te zijn, ja dan kon je gemopper krijgen. En als je een beetje onhandig of per
ongeluk bij het aanreiken van het kazuifel diens haren (!) verwarde die hij
juist netjes gekamd had, was dat toch een ‘bedrijfsongelukje’ waar priesters
wisselend op konden reageren. Je had evengoed de priesters die altijd minzaam of
met een vriendelijke blik of met een kwinkslag konden reageren, en ook dat was
dan weer een aardige levensles die je meenam. In ieder geval blijft mij ook de
opluchting bij, als het weer gelukt was om het ‘perron- en vertrekschema’ te
handhaven waardoor iedereen kans had op tijd met zijn Mis klaar te zijn. Je
ruimde meteen ieders persoonlijke toebehoren op in het betreffende kastje, en
kon terloops het juist afgelegde misgewaad van de ene priester al weer aanreiken
aan de volgende. Ondertussen had je – met gedempte stem natuurlijk – bij je
collega koster geïnformeerd ‘is altaar zeven al vrij? Nee ? Oh, meneer, wilt u
dan nog even wachten: altaar vier komt met vijf minuutjes vrij’ .. Heel
belangrijk was dat zo’n drukke morgen letterlijk en figuurlijk goed kon worden
‘afgesloten’: alle kelken schoongemaakt en teruggeplaatst in de kluis, en dan
vooral de grote kluissleutel – zichtbaar merkteken van de zware
verantwoordelijkheid als koster – opgeborgen op de alleen-bij-de-kosters-bekende
geheime bergplaats. Tijd om moe te zijn was er eenvoudig niet, je liep wat af op
zo’n morgen, maar toch, één week per maand kon je dan ‘rustig eens de
communauteitsmis meevieren’ .
5.
Bij plechtigheden zoals op de morgen van Palmzondag viel er extra veel klaar
te zetten en instructie te geven aan alle spelers in het liturgische spel.
Dikwijls liet ik me dan extra vroeg wekken door een surveillant en was ik ruim
vóór zessen op de plek. Op die hoogtijdagen was één van de dienstdoende kosters
de taak bedeeld om de ceremonie ‘op de vloer zelf’ te regisseren: hij hulde zich
in akoliethengewaad en leidde de hele plechtigheid. Je had je goed voorbereid
(handboek erbij!) , en het betekende dat je precies op het juiste moment
akolieth 3 een uitnodigende wenk wist te geven, terwijl je het wierookvat terug
ontving van een priester die als diaken fungeerde..en het in één vloeiende
beweging meteen doorgaf aan akolieth 2. Ondertussen een vermanende blik naar een
misdienaar die stond te ginnegappen terwijl zijn toorts scheef hing en kaarsvet
lekte…Op Palmzondag begonnen de plechtigheden overigens …in het
Openluchttheater waar de kosters een zogeheten rustaltaar hadden ingericht.
Vandaar uit liepen alle priesters en seminaristen mét de juist ontvangen palmtak
zingend in processie over de cour en door de lange brede gang naar de kapel waar
drie priesters vervolgens het hele lijdensverhaal volgens Mattheüs zouden
zingen.. Aan het eind van zo’n zondagmorgen kon je als koster soms helemaal leeg
zijn van de spanning en de verrichte arbeid, en toch was het dan zondag en.. en
(als het gelukt was) een paar uurtjes feestelijk vrij.
Eéns per jaar werd je als koster onthaald en beloond voor je inzet. Dat was de
kostersfuif, een gezellig avondje op de kamer van meneer Grondhuis die de
contactpersoon voor de kostersgroep was. Voor de rest bestond de voldoening in
de eer van dit ‘eerzame beroep’, elf jaar lang achter de schermen én op het
podium, en was het vooral heel leerzaam om zo jong al reële ervaring op te doen
met discipline en verantwoordelijkheid en vele facetten van je latere taak als
pastor….
Terug
naar index verhalen
|