Gebruik kapel ten tijde van het klein Seminarie
De kapel kende 18
banken aan weerszijden van het middenpad met in elke bank plaats voor 10
seminaristen: elke dag zaten de banken vol met 360 jongens die er ’s morgens hun
dagelijkse H. Mis meevierden. En ’s avonds aan het eind van de dag waren de
banken opnieuw gevuld voor een 20 minuten avondgebed.
Bij de ingang van de kapel was links en rechts een ‘herenbank’ tegen de
achtermuur, bestemd voor de priesterleraren. Ze vierden daar vaak de Hoogmis mee
en hielden meteen een oogje in het zeil dat het de jongens niet ontbrak aan de
vereiste eerbied ( ze konden je tot de orde roepen of zelfs uit de kapel
sturen).
Omdat het in de jaren vijftig en zestig nog heilige plicht was voor een priester
om behalve zijn breviergebed te prevelen ook elke dag de H.Mis te doen (‘Mis
lezen’), voorzag de kapel in de nodige zij-altaren om dit alle 7 dagen van de
week mogelijk te maken. In die tijd werd de Mis nog ‘met het gezicht naar altaar
en Oostmuur (en dus met de rug naar het volk)’ gedaan.
Daarom voorziet een Seminariekapel in vele zij-altaren, want de 25 a 30
priesters die er woonden moesten die Mis wel opgedragen hebben voordat ze
moesten aantreden als leraar in de 1e les (09.10) of optreden als
surveillant bij de studie (08.10)
De kapel had 11 altaren (nu nog 10) : het Hoogaltaar in het centrum van
het podium (priesterkoor), en in een krans daarom heen 7 altaren in de ronde
absis van de kapel. De seminaristen hadden vanuit hun banken zicht op het
Hoogaltaar maar ook op links en rechts een altaar met respectievelijk een beeld
van H. Maria (Maria-altaar) én van de H. Jozef. Deze beide altaren waren
als regel niet bestemd om te gebruiken voor het lezen van een Mis (tenzij als we
altaren tekort kwamen), maar bevatten bloemen en kaarsen ter devotie voor Maria
en Jozef. Daarnaast was er helemaal links onder aan de trappen ook nog een
altaar dat nu plaats heeft moeten maken voor een gang. Dat was het Piusaltaar,
in de volksmond zogenoemd omdat het altaar vooral gebruikt werd voor de
dagelijkse mis die de hoogbejaarde mgr. H. Vroom (pius = vroom) opdroeg. Het
middelste in de krans van altaren in de absis was het zogeheten
Sacramentsaltaar: hierop stond ook het gouden tabernakel met gordijntjes
eromheen, waarin de gewijde hosties bewaard werden en ook de grote H. Hostie die
bij het Lof in een monstrans werd gedaan en zichtbaar op het hoogaltaar
geplaatst ter verering en aanbidding. Tot circa 1962 stond het Hoogaltaar meer
naar achteren en was deze overwelfd door een hoog baldakijn dat rustte op vier
zuilen(zie oude foto’s). Altaar én baldakijn werden weggehaald toen vanaf het 2e
Vaticaans Concilie de H. Mis ‘met het gezicht naar de mensen toe’ werd gedaan en
er steeds meer volkstaal mocht worden gebruikt in plaats van het standaard
latijn. Praeses Ramselaar die bijna 25 jaar de scepter zwaaide, was
vooruitstrevend genoeg om dat meteen te realiseren: hij liet het grote nieuwe
Hoogaltaar maken dat meer naar voren kwam, centraal op het podium.
Bovenaan de vijf trappen
van het podium was links én rechts een koperen frame gemonteerd met
daarop aan weerszijden een lessenaar en een microfoon. De rechter
ambo (zo heetten deze lessenaars) werd gebruikt om de lezingen uit
de Bijbel voor te lezen. De linker ambo was de preekstoel: van daar af
werd de preek gehouden.
Ter afscheiding van het
zogeheten priesterkoor was onder aan de trappen van het podium de
zogeheten Communiebank. Een lange, smalle, in koper gebeeldhouwde
bank waarop je kon knielen als de je H. Communie ontving. Er lag een wit
kleed overheen, en je vouwde je handen even onder dat kleed op het
moment dat je door de priester de H. Hostie werd uitgereikt…op je
tong(!).
Naast de banken links en
rechts heb je biechtstoelen. Elke seminarist koos een priester
uit als zijn biechtvader, bij wie hij wekelijks te biecht ging. Er waren
gezette tijden waarop jouw biechtvader de biecht hoorde: dan zat hij
daar op een stoel achter de deur waarop zijn naam stond, en de
seminarist knielde in het naastgelegen hokje en begon fluisterend door
een getralied luikje zijn zonden op te biechten in de hoop om
vergeving(de absolutie) te krijgen. Het verliep volgens een vast ritueel
schema en de biecht duurde 3 tot 5 minuten, maar soms ook wel 10 minuten
als zo’n jongen bijvoorbeeld met angst of grote schuldgevoelens
worstelde.
Achterin de kapel was links én rechts een devotiehoekje: men kon
er kaarsen komen branden en eventjes een gebed komen doen bij bv. de
Maria-icoon die daar hing. Er stond ook een beeld van de H.Jean-Marie
Vianney oftewel H.Pastoor van Ars.Ook hing in de kapel een beeld van de
H. Aloysius, een heilige jongeman die als patroon gold voor kuisheid en
zuiverheid...
André Zandbelt
Terug
naar index verhalen
|